maandag 3 oktober 2011

meester Korneel. Bizoendere belevenissen

de verdwaalde pinguïn

Meester Korneel beleeft veel en veel te veel.
’Wat ik gisteren toch meegemaakt heb, je gelooft je oren niet’, zei meester Korneel vanmorgen, net nadat we allemaal op onze plek waren gaan zitten.
’Dat denk ik ook meester’, zei Charlie.
Meester Korneel keek vreemd naar Charlie.
’Wat denk je ook, Charlie?’, vroeg meester.
’Dat ik mijn oren niet ga geloven, meester. Je bedenkt altijd zulke bizoendere verhalen, die geloven mijn oren eigenlijk niet snel.’
’Hmmmpfff… dus… tja… maar dit verhaal is echt. Het is een enige echte beleverige belevenis… ongeloveloos waar.’
Ik keek naar meester Korneel en ging zo ver voor op mijn stoel zitten dat ik op het puntje van het puntje van mijn stoel kwam te zitten. Ik zat zo ver op het uiterste puntje van mijn stoel dat ik echt niet verder naar voren kon.
Ik zag aan meester dat hij een vreemd verhaal tevoorschijn zou toveren.
’Gisteren zou ik na schooltijd even een haring eten bij de viskraam in het centrum van Emmen. Kom ik wel vaker. Meestal staat er een rij als ik kom maar nu… niemand. Ik wilde mijn mond openen om een zoute haring te bestellen toen ik opeens een bijzonder geluid hoorde. Wat denk je dat ik hoorde en zag?’, vroeg meester Korneel.
Niemand reageerde.
’Ik geloofde mijn oren en mijn ogen niet. Naast me stond een pinguïn. Een enige echte levendige levendste echterste echte pinguïn… dus.’
’Dat zal, meester’, mompelde Henke.
’Dat geloof ik dus echt niet dus’, zei Humphrey.
’Echt een echte pinguïn, meester?’, vroeg Elle Mieke.
Meester knikte heftig met zijn hoofd.
’Het was een pinguïn. Hij schudde zijn verenpak een beetje, waggelde een beetje van voor naar achter, wiggelde wat van achter naar voren en snaterde wat met zijn snater. Hij stak zijn snavel even krabbend in zijn kelnerkostuum en keek toen verlekkerd naar boven, naar de man van de viskraam. Of wil je ook een zoute haring, vroeg de visboer. De pinguïn schudde weer wat knikkend waggelend en wiggelend met zijn snaterende snavel. De visboer hield een zoute haring zonder uitjes boven de pinguïn. En voor ik drie keer met mijn ogen kon knipperen was de zoute haring in de beksnavel verdwenen. De pinguïn slikte een paar keer slokkend, maakte een vreemd snetterend geluid en liep toen wobbelend bij de kraam vandaan… dus’, zei meester Korneel.
We keken elkaar aan. We schudden een beetje onze hoofden en keken naar meester.
’Wat zitten jullie me aan te staren. Jullie lijken wel op een kolonie pinguïns die toe zijn aan een maaltje verse vis. ’t Is echt gebeurd hoor.’
’Hoe vaker je dat zegt, meester, hoe minder ik het geloof’, zei Jarig.
’Dan niet’, zuchtte meester.
’Eeh meester”, zei Okki.
’Jaahaa’, zongsprak meester Korneel.
’Mijn moeder werkt bij de dierentuin. Het klopt wel’, zei ze stilletjes.
’Wat klopt er precies?’, zei meester opgewekt en vrolijk en dapper. Hij ging wat op het puntje van zijn tenen staan waardoor hij nog groter leek dan hij al was.
’Nou, gisteren is er een pinguïn teruggebracht naar de dierentuin. Hij was ontsnapt, een tijdje geleden.’
Ik keek naar Okki. Ik had haar nog nooit betrapt op een onwaar verhaal.
’Echt?’, vroeg Humphrey.
’Echt!”, zei Okki.
’Maar hoe was hij ontsnapt dan?’, vroeg Humphrey.
’Weten ze niet.’
’Maar hoe heeft hij het overleefd dan?’, vroeg Charlie.
’Aha’, zei meester Korneel. ’Dat weet ik. Simpel dus… gewoon door de zoute haring van de visboer van de viskraam’, aldus meester Korneel.
’Nou kraam je een beetje habbekratserige onzin uit, meester’, zei Okki snel.
’Hoe zo?’, vroeg meester.
’Nou, gewoon. Een pinguïn eet geen zoute haring. Hij eet alleen verse ontdooide diepvriesvis, geen schoongemaakte zoute haring dus… Weet ik van mijn moeder, die werkt in de dierentuin.’
’Ja, dat weet ik nou wel, dat van die dierentuinmoeder van jou.’
’En je verhaal klopt nog een keer niet, meester’, zei Okki venijnig.
’Hoe zo?’, vroeg meester.
’Nou, gewoon. De pinguïn is gistermorgen teruggebracht. Je kon dus nooit gistermiddag naast de pinguïn aan de viskraam hebben gestaan’, zei Okki streng. 
’Hmmm, tja… eeehh… dussss’, mompelde meester Korneel.
Hij stond ondertussen weer plat op de grond, was weer wat kleiner en keek verdwaasd de klas in.
’Enneh meester, ben jij vorige week niet op bezoek geweest bij de pinguïns, daar heb je toch over verteld, toch?’, vroeg Yorinde stilletjes.
’Jaah, ik weet nog dat ik op dat moment de enige bezoeker was bij de pinguins. Lekker rustig dus. Hoe zo?’, vroeg meester.
’Nou, ik weet nog dat je die pinguins zulke geinige beesten vond en dat je er een hele tijd geweest bent om naar ze te kijken.’
’Jaah, hoe zo?’, vroeg meester.
’Nou, je vertelde toch ook dat je er achter was gekomen dat je het hek open had laten staan, toch? Daar kwam je toch achter toen je weer uit het pinguinverblijf wilde gaan, toch? Zou het niet zo kunnen zijn geweest, meester, dat deze pinguïn er toen vandoor is gegaan? Door dat hek dat je open had laten staan?’
Yorinde keek met grote ogen naar meester Korneel.
Meester Korneel keek met grote ogen naar Yorinde.
Ze keken elkaar met grote ogen aan.
’Hmmm… eeeh… tja… wat zal ik zeggen… zal ik wat zeggen? Nee, ik denk dat het zo zal zijn dat ik hier niet op zal reageren’, zei meester stilletjes. Hij frunnikte wat aan zijn trui. Hij waggelde en wiggelde en woggelde wat heen en weer.
’Meester, je lijkt wel een pinguïn. Je schommelt net zo. Heb je soms zin in een zoute haring?’, vroeg Charlie.
’Hmmm… eeeh… tja… wat zal ik zeggen… laten we maar aan het werk gaan.’
We grinnikten wat en langzaam maar zeker begon meester Korneel ook wat mee te grinniken.
’Mooi dat die vlerkerige haringeter weer in zijn hok zit’, zei hij nog.
Ik knikte. Daar was ik het mee eens. Ik ging aan het werk met mijn weektaak en keek naar meester Korneel, onze vlerkerige haringeter in ons hok!



aardewerk detector

Meester Korneel beleeft veel en veel te veel.
Vanmorgen liep Okki zwevend de klas binnen. Het haar op haar spitse hoofd wapperde alle kanten op en haar gymschoenen raakten de grond bijna niet.
‘Ik heb een schat gevonden”, zei ze tegen meester Korneel die in de deuropening stond.
Meester heeft wel eens gezegd dat hij ’s morgens op de drempel staat om naar ons te kijken. Dan kan hij aan onze hoofden zien hoe we ons voelen. Dan kan hij aan onze ogen zien of we niet te laat op bed zijn gekomen en zo, maar daar geloof ik niets van. Volgens mij doet hij zijn best om ons een beetje te plagen. Of om ons opzettelijk te laten nadenken over weer een nieuwe bizoendere dag met hem.
‘Dus... je hebt een schat gevonden’, herhaalde Meester Korneel fluisterend. ‘Wat eh... wat eh voor een schat? Je hebt toch niet de stinksokken terug gevonden die Jarno vorig jaar tijdens jullie schoolreisje op verbazingwekkende manier is kwijt geraakt, toch? Of wel?’
Okki schudde licht haar hoofd waardoor haar haren golvend op en neer dwarrelden.
‘Je hebt toch niet eh… eh... het afgekauwde ondersteboven gekloven bot van de hond van de buurvrouw van de directeur gevonden hè? probeerde meester Korneel nog een keer. Okki schudde weer zacht de wapperende haren op haar hoofd heen en weer.
‘Neehee’, zei ze ongeduldig. ‘Dit heb ik gevonden.’
Langzaam opende ze haar rechterhand. Ik zag dat er in haar handpalm een paar scherven aardewerk lagen.
‘Dus... dus…. dus? Dit is je schat? Aha, bijzonder. Hoe kom je hier aan?’, vroeg meester Korneel.
‘Gewoon, op het land achter ons huis. Daar heeft boer Roelof geploegd en toen kwam dit bovendrijven’, mompelde Okki.
‘A ha, dussss... eh… bovendrijven. Juist ja. Vreemd, vind je niet? Een boer ploegt en scherven komen boven drijven. Drijvende scherven. Dat doet me denken aan eeeh… heb ik jullie ooit al eens verteld van mijn onovertroffen schatgraversavonturen?’
Ik keek naar meester Korneel en zag aan de denkrimpels in zijn gezicht dat hij aan het broeden was. Hij was aan het broeden op één of ander krakkemikkig verhaal. Okki ging zitten en meester Korneel ging voor de klas staan.
‘Toen ik zo oud was dat mijn moeder niet meer wist of ze me zoontje of zoon moest noemen zwierf ik soms urenlang over de weilanden rond dit zeer fraaie en geheimzinnige dorp. Mijn uitvindopa had, samen met mij natuurlijk, een aardewerkdetector uitgevonden. Ja, echt waar. Ik zie jullie een beetje vreemd kijken. Maar het is echt waar. Een aardewerkdetector dus.
En met die detector zwierf ik langs de randen van het dorp nadat boer Roelof de grond van zijn weilanden weer had omgegooid met die dikke tractor van hem. Zo snel híj van het land was verdwenen schoof ik in mijn klompen. Daarna pakte de aardewerkdetector uit de uitvindschuur van opa. Ik smeerde vervolgens een paar vellen brood met pindakaas. Tot slot vulde ik een veldfles met koude thee zonder suiker maar met een beetje koffiemelk en slenterde over het land. Detector aan en wachten op de eerste piep.’
Meester Korneel was weer eens helemaal vergeten om ons les te geven. Hij vertelde niet over rekensommen die niemand snapte. Hij legde geen taalles uit die toch te moeilijk was. En hij liet ons niet lezen in onbegrijpelijke saaie, veel te dikke monsterachtige boeken met veel te kleine letters.
Meester Korneel vertelde een verhaal en dan waren andere zaken onbelangrijk. Okki had ondertussen de schatscherven op haar tafel gelegd. Het waren zeven stukjes, zag ik. Een paar hadden blauwe randjes en één stukje was een beetje groen. Het waren gewone ongewone scherven die ze op het weiland achter hun huis had gevonden.
‘Ik eh… eh... dus… liep over het land en al bijna direct na een uur klonk de eerste piep. Ik had een schepje bij me en ploegde de door boer Roelof omgeploegde grond nóg een keer om. Daar vond ik, ik weet het nog als de dag van eergisteren of nog iets langer geleden, een stuk glas. Het was een heel bizoender stuk glas. Ik pakte het uit de akker, maakte het schoon en hield het omhoog, tegen de zon.
Je wilt niet weten wat ik toen zag. Het licht van de zon scheen door het glas en ik kreeg allerlei kleuren te zien. Ook ultramarijn, violet en ultraviolet. Alle denkbare en ondenkbare schitterende kleuren kletterden smeltend dwars door het stuk glas. Daarna spatten ze op de grond om me heen uit elkaar. Het stukje glas leek wel een diamant, of een saffier of een diaffier of een safiamant. Nou, werkelijk waar, ik ben gaan zitten in de akker en heb mijn velletjes brood met pindakaas opgesmikkeld en mijn veldfles met koude, suikerloze koffiemelkthee leeggedronken. Ondertussen kon ik mijn ogen niet afhouden van het stuk glas. Ik moet het thuis nog wel ergens hebben liggen, geloof ik.’
Meester Korneel zuchtte en keek naar Okki.
‘Mooi dus dat je je schat mee hebt genomen, Okkie, anders was mijn glasverhaal helemaal ergens in de diepe grotten van mijn geheugen verborgen blijven zitten.’
Meester Korneel keek eens rond in de klas.
‘Een mooi verhaal, meester’, zei Ricardo. ‘Maar zoals gebruikelijk klopt er weer geen sikkepit van.’
Ik keek naar Ricardo. Die zat op het puntje van zijn stoel.
‘Boer Roelof is net zo oud als mijn vader. Als hij ook al aan het boeren was toen jij jong was dan zou boer Roelof al in zijn luiers aan het werk moeten zijn geweest.’
Ik moest glimlachen. De andere kinderen ook. Het was Ricardo gelukt om een verhaal van meester Korneel te ontmaskeren als een bizoender verhaal vol halve leugentjes en hele onwaarheden.
‘En eeeeh... eeh meester. Als je opa ooit al een aardewerkdetector uitgevonden zou hebben, hoe kan het dan dat de aardewerkdetector piepte bij… eh… eh glas’, mompelde Okki.
Meester Korneel was stil, vierenvijftig seconden lang. Wij, de dappere heldere pientere oplettende superkinderen in zijn klas glimlachten nog meer dan even daarvoor. Meester Korneel zocht naar woorden die hij niet kon vinden.
‘Eh… eh… dus… ja, ehm, tsja… pak jullie weektaak maar’, zei hij tenslotte.
Lachend gingen we aan het werk. Okki ook. Ze had haar zeven scherven nog steeds netjes naast elkaar op haar tafel liggen. Daar bleven ze de hele dag liggen om ons er steeds aan te helpen herinneren dat we meester Korneel hadden ontmaskerd als superfantast.


sokpoppensokkendag


Meester Korneel beleeft veel en veel te veel.
’Mag ik je helpen?’, vroeg meester aan Janka.
’Is goed’, antwoordde ze stilletjes.
’Komen die keersommen je keel uit?’, vroeg meester.
Ik keek naar Janka. Ze veegde met haar mouw over haar wangen. Ik zag dat ze wat tranen wegwerkte.
’Zevenhonderdzesentwintig’, zei meester.
Janka keek verbaasd naar meester Korneel.
’Dat is het antwoord op die som. 121 keer 6 is 726. Schrijf maar op.’
Janka glimlachte even.
’Je zegt het voor’, zei ze.
’Tuurlijk. Ik mocht je toch helpen. En ik weet even geen andere manier dan deze manier.’
Meester zat op een kruk naast de tafel van Janka. Hij keek wat om zich heen terwijl Janka in haar schrift schreef. Hij knikte naar Henke. Daarna keek hij mij aan en lachte. Vervolgens sloot hij het schrift van Janka en tokkelde met zijn vingers op haar tafel.
’Je hebt je laarzen nog aan’, zei hij.
Janka knikte. Weer wreef ze wat traanresten weg.
’Ik moest tussen de middag zo nodig nog een keer slootjespringen’, zei ze. ‘Terwijl ik de afspraak met mijn moeder had om dat niet meer te doen.’
‘Ruzie gehad?’, vroeg meester.
‘Beetje’, zei Janka.
’Weer een paar kletspoten gehaald zeker?’, vroeg meester.
’Kletspoten?’, vroeg Janka.
’Ja, kletspoten’, zei meester. ‘Dat zijn kletsnatte voeten omdat je tenen de bodem van de sloot wilden raken.’
’Yep, dan had ik kletspoten. Twee zelfs. Weet je, meester. Ik doe het niet expres of zo. Maar het gebeurt gewoon. Dan wil ik nog een keer proberen om over die sloot te springen. Je weet wel, die sloot achter ons huis.’
‘Ja, die ken ik.’
’Mijn broer kan er makkelijk over springen. Dat wil ik ook. Maar het is me bijna nog nooit gelukt. Tussen de middag ook niet… dus.’
’Dus kreeg je moppers van je moeder’, zei meester.
’Yep. En terecht.’
Meester tokkelde nog wat met zijn vingers op Janka’s tafel. Janka tokkelde mee. Ze keek weer wat vrolijker.
’En alle sokken zaten in de wasmand’, vulde Janka aan.
’Ha, dus je heb blote voeten in je laarzen’, zei meester. Hij stopte met tokkelen.
’Yep.’
’Dat ken ik’, zei meester. Dat voelt eeh… alsof je voeten in een oventje zitten. Een beetje vochtig. Een beetje warm. Een beetje zacht en soepel. Maar vooral warm waardoor je zo’n rimpelhuidje krijgt. Zo voelt dat, toch?’
Janka knikte. Ik knikte ook. Net zoals Henke en Charlie en Marieke. Iedereen had wel eens zo’n gevoel gehad. Het gevoel dat je krijgt als je te lang in rubberen laarzen rond loopt.
’Dus… geen sokken.’
Meester Korneel tokkelde weer zijn vingers op tafel. Hij dacht even na en stopte dan met tokkelen. Hij ging staan, schoof de kruk naar achter en liep door het lokaal naar het magazijn. Onderweg deed hij zijn schoenen en zijn sokken uit. We hadden allemaal onze pennen neergelegd. Allemaal, behalve Majorie. Ze werkt door maar ik zag haar ondertussen wel naar de deur van het magazijn kijken.
Er klonken allerlei vage geluiden in het berghok. Net of er dingen omvielen. We hoorden een ‘au’ en een ‘tjonge’ en een ‘jonge, waar liggen die dingen nou’.
’Hebbes’, hoorden we meester opeens roepen.
Vlak daarna ging de deur open en kwam meester het lokaal weer in.
’Meester, wat heb jij nou aan?’, riep Charlie keihard door de klas.
’Hoezo?’, vroeg meester dommig.
’Je voeten. En je handen… Je hebt toch niet…’ zei Charlie.
’Ja, dat heb ik wel’, lachte meester. ‘Die sokpoppen die we een paar maand geleden maakten. Ik dacht er opeens aan. We zouden ze nog een keer afmaken…’
’Ja, zoals we wel vaker ergens aan beginnen zonder het af te maken’, zuchtte Marieke.
Meester lachte.
’Klopt. Maar nu ben ik wel heel blij dat we dit nog op school hebben.’
Meester had twee sokpoppen om zijn voeten gedaan. En een sokpop om elk van zijn handen.
‘Lekker warm’, zei hij.
’Lekker bizar ook’, zei Humphrey.
’Maar ook wel hip’, zei Elle Mieke.
’Zo modern heb je er nog nooit bij gelopen, meester’, zei Okki.
De rechtersokpop had gele en groene strepen. Twee gigantische knopen waren er slordig op genaaid. Het leken twee ogen die donker de klas in keken. Verder had de sokpop sliertjes wol als haar. Bij elke stap die meester zette wapperde het haar van de sokpop alle kanten op.
De andere sokpop was een grijze geitenwollensokpop. Uit de mond van de pop stak een slangetong die heen en weer zwaaide bij elke pas. Deze sokpop had twee grote grijze ezelsoren.
’Warm zeg’, zei meester. Daarna ging hij op zijn stoel zitten.
’Iemand die er ook zo bij wil lopen? Helpt ook tegen rimpelige laarsvoeten.’
We keken allemaal naar Janka. Die deed haar laarzen uit.
’Kom maar op, meester’, zei ze. Daarna liep ze naar voren.
Meester stroopte de sokpoppen van zijn handen en gaf ze aan Janka.
Om haar linkervoet had ze even later een rode sok met paarse stippen. En een wijd open staande bek met drie tanden. En om haar rechtervoet een veel te grote blauwe voetbalsok met een paar gaten. Twee rode knopen maakten dat het leek dat de sokpop gevaarlijk scheel keek.
Ze trok de sokpoppen recht en gooide een been de lucht in.
We applaudisseerden en Janke boog.
’Heb je nog meer van die dingen, meester?’, vroeg Charlie.
’Tuurlijk’, zei Henke. ‘Ik heb ze laatst zien staan. Een doos vol.’
Hij stond op en liep naar de berging. Kort daarop kwam hij met een doos het lokaal in.
’Een hele verzameling. Zeker ook nog de sokpoppen van de kinderen die je de vorige jaren in je klas had?’, vroeg Henke.
’Hmm… ja, daar kon je wel eens gelijk in hebben’, mompelde meester.
Henke kieperde de doos om. We kwamen er allemaal bij staan en iedereen zocht twee sokpoppen uit. Niet veel later hadden we onze eigen sokken geruild.
’Mooi zeg’, zei meester Korneel.
’Dat heb je weer mooi bedacht, meester’, zei Elle Mieke.
Meester glunderde. Ook toen mevrouw Krankheimer het lokaal binnen kwam om een emmer uit de berging te halen. Ze keek hoofdschuddend naar onze voeten.
’Wat een sokkels zijn jullie toch’, mopperde ze. Daarna begon ze te gniffelen.
’Op deze manier blijft de vloer wel schoon, als jullie je schoenen uit laten. Morgen weer?’, vroeg ze.
Meester knikte.
’Morgen weer. Dan is het de eerste officiële sokpoppensokkendag.’
We juichten. En meester? Hij juichte mee.



spinnenvel


Meester Korneel beleeft veel en veel te veel.
‘Meester, reageer nou eens op Gjalt’, zei Henke.
‘Hmmm. Wie? Ik? Hoezo?’
‘Kijk dan, meester. Hij staat bovenop zijn stoel met zijn handen in de lucht. Hij beeft als een schoothondje dat in een emmer vol ijskoud water is gevallen.’

‘Oh ja. Nu je het zegt. Hmmm.’
Meester Korneel legde het boek waarin hij las op zijn tafel. Daarna stond hij op en liep naar Gjalt.
‘Dus… je staat op je stoel, je bibbert als een schoothondje. En je probeert het plafond te raken. Interessant.’
Meester trok zijn wenkbrauwen op.
‘Is er iets?’, vroeg meester kalm.
Gjalt knikte.
‘Spin’, fluisterde hij. ‘Daar’, knikte hij.
Meester keek in de richting die Gjalt hem wees. Meester kreeg grote ogen en deed een stap achteruit. Daarna schoof hij een stoel weg en ging er op staan. Naast Gjalt.
De spin bleef ondertussen bij de tafelpoot zitten. Hij bewoog niet. Gjalt ging op zijn tafel staan. Meester zag het en volgde.
‘Ben je ook bang voor spinnen, meester?’, vroeg Henke.
‘Bang voor spinnen? Helemaal niet. Ik eeeh… ik. Nee hoor. Ik hou van spinnen. Grote en kleine. Dikke en dunne. Harige en kale. Alle spinnen dus.’

‘Maar waarom sta je daar dan boven op die tafel, zo ver van die spin af.’
‘Hmmm…. Ik denk dat ik tijdelijk last van spinnen heb. Omdat Gjalt er last van heeft. Volgens mij ben ik zo’n meester die dat dan overneemt.’
‘Dan kom ik wel naast je staan, meester’, zei Charlie. ‘Je mag mijn afwasbeurt thuis wel overnemen.’
Meester reageerde niet. Hij kneep zijn ogen stijf dicht. Daarna opende hij zijn ogen. Hij keek verschrikt naar de spin.
‘Moet je ook eens proberen’, fluisterde hij tegen Gjalt. 'Eerst je ogen dicht knijpen. Dan weer snel open gooien. Dat helpt.'
Gjalt schudde zijn hoofd.

‘Ik hou niet van spinnen’, zei Gjalt. ‘Ik krijg er kippenvel van. De haren op mijn arm gaan recht overeind staan. Elke keer dat ik een spin zie.’
‘Kippenvel?’, vroeg meester verbaasd. ‘Tsss… Echt niet. Je hebt heus geen kippenvel.’
Gjalt keek met een schuin oog naar meester Korneel.
‘Kijk dan. Hier. Kippenvel.’
Gjalt stroopte de mouw van zijn trui op.
‘Hmmm…. Zie je hier soms een kip?’, vroeg meester.
Gjalt schudde zijn hoofd.
‘Nou dan. Je hebt gewoon spinnenvel. Omdat je de bibbers krijgt, elke keer als je een spin ziet. Sommigen hebben kippenvel als ze een slang zien. Maar dan hebben ze dus gewoon slangenvel. Mijn opa kreeg mollenvel. Die kon niet goed tegen mollen. En de buurvrouw van de neef van directeur Zwarfdreumer krijgt kattenvel. Gewoon, omdat ze niet van katten hield. Vandaar.’

‘Dus ik heb spinnenvel’, zuchtte Gjalt. ‘Maakt niet uit hoe je het noemt, meester. Ik krijg de bibbers van spinnen.’
‘Ook als je je ogen dicht doet?’, vroeg meester.
Gjalt keek meester verbaasd aan.
‘Nee, volgens mij niet’, zei hij en hij sloot zijn ogen.
‘Ik heb opeens geen spinnenvel meer, meester’, zei hij.
‘Dat dacht ik al. Als je iets niet ziet dan hoef je er ook niet bang voor te zijn. Je hebt gewoon tijdelijk last van spinnen’, zei meester.
‘En jij dan, meester. Heb jij ook spinnenvel als je een spin ziet?’
Meester Korneel keek naar beneden, naar de spin. En toen naar zijn armen.

‘Nee, geen spinnevel', zei hij.
‘Maar kun je me wel helpen, meester?’, vroeg Gjalt met een klein stemmetje. ‘Wil je die spin wel naar buiten zetten?’.
Meester knikte.
‘Eeeh… natuurlijk’, mompelde hij. Hij keek nog een keer naar beneden. De spin liep weg van de tafelpoot. Meester volgde hem met zijn ogen.
‘Hmmm, wie eeeh? Wie wil misschien die spin even buiten de deur zetten?’, vroeg hij.

Marieke lachte.
‘Je bent zelf ook bang voor spinnen, meester’, zei ze.
‘Hmmm. Ja. Of nee. Alleen voor lopende spinnen. Niet voor stokstijf stilzittende.’
Meester volgde de spin, die langzaam over de grond liep. Iedereen keek naar meester. Hij wees op zijn armen.
‘Spinnenvel’, mompelde hij.
Ondertussen zag ik directeur Zwarfdreumer in de deuropening staan. Hoofdschuddend keek Zwarfdreumer naar Gjalt en meester.
‘Waar krijg jij eigenlijk nog meer kippenvel van, meester?’, vroeg Marieke.

Meester Korneel haalde zijn schouders op.
‘Eeh… nergens van. Alleen van spinnen, net als Gjalt. Oh ja, en ik heb ook wel eens Zwarfdreumervel. Maar dat is maar heeeeeel soms.’
‘Zoals nu zeker’, klonk opeens de barse stem van directeur Zwarfdreumer.
Meester Korneel schrok. Hij keek strak voor zich uit en zag de directeur in de deuropening staan.
‘Wat doe je daar op de tafel?’, vroeg Zwarfdreumer.
‘Eeeh… gewoon’, zei meester Korneel. Ik sta hier om van mijn Zwarfdreumervel af te komen. Oh nee… foutje. Hmmm… van mijn hanenvel natuurlijk. Of nee, van mijn kippenvel natuurlijk dat op dit moment spinnenvel is. Hij keek naar Gjalt en sprong dan pardoes van de tafel af.
Angstig keek hij naar de vloer. Daarna keek hij opgelucht naar zijn armen.
‘Geen spinnenvel meer’, zei hij. ‘Ik zie de spin nergens meer. Je kunt rustig naar beneden komen, Gjalt.’

‘Dierenbeul’, zei Elle Mieke opeens.
‘Dierenbeul?’, vroeg meester.
Elle Mieke knikte.
‘Volgens mij is die spin waar je zo bang voor was nu plat. Je bent er met je lompe voet boven op gesprongen meester.’
Meester keek een beetje beteuterd. Daarna keek hij onder zijn schoen.
‘Je hebt gelijk’, fluisterde hij. ‘Dat heb ik weer.’
‘Je hoeft de spin nu in elk geval niet meer buiten te laten zetten, meester’, zei Gjalt. ‘En mijn spinnenvel is ook verdwenen.’
‘Precies’, mompelde meester. ‘Daar ging het mij vanaf het begin om.’

We keken elkaar aan, hoofdschuddend.
‘Hoe komt het dan dat je nu weer van dat vel krijgt, meester Korneel?’, vroeg directeur Zwarfdreumer opeens.
Meester keek naar zijn armen. En inderdaad. Hij had weer van dat vel.
‘Geen idee’, mompelde meester.
‘Het was toch niet nodig dat je op die tafel ging staan, Korneel’, zei directeur Zwarfdreumer. Daarna draaide hij zich om en verliet het lokaal.

Meester Korneel keek naar zijn armen, op het moment dat de directeur het lokaal uit was.
‘Kijk, meester, niet meer van dat vel’, zei Marieke. ‘Dan had je dus toch Zwarfdreumervel.’
Meester knikte. Daarna liep hij glimlachend naar zijn bureau, pakte het boek en ging lezen. Alsof er niets was gebeurd.


sur place

Meester Korneel beleeft veel en veel te veel.
Soms is er niets aan de hand maar gebeurt er opeens van alles. Zoals vanmiddag. We waren met verkeer bezig. Het ging over de fiets en wanneer een fiets veilig is. Opeens zegt Ricardo:
’Meester, mijn standerd standert niet zo goed.’
Meester draaide zich naar Ricardo met samengeknepen ogen en ingezogen wangen.
’Wat doet wat niet zo goed?’, vroeg meester Korneel.
’Mijn standerd standert niet zo goed’, herhaalde Ricardo.
’Juist ja. je standerd standert niet zo goed. Wat mag ik me daar bij voorstellen?’
’Nou gewoon. Mijn fiets moet op de standerd staan maar de standerd kan ik niet meer uitklappen’, zei Ricardo.
’Weet iemand wat deze jongeman duidelijk wil maken?’, vroeg meester ons.
’Nou gewoon meester. Aan Ricardo's fiets zit zo’n ijzeren stang waardoor de fiets niet omvalt als je die uitklapt’, zei Elle Mieke.
’Juist ja. Als je de fiets uitklapt valt hij niet om? Hoe kun je nou een fiets uitklappen? is het een uitklapvouwfiets of zo?’, vroeg meester een beetje dommig.
’Nee, meester. De fiets moet je niet uitklappen, je moet de standerd uitklappen. Als je die ijzeren stang uit hebt staan dan valt de fiets niet om’, zuchtte Ricardo.
’Juist nee. Ik snap het niet. Ricardo, haal maar eens op, die fiets met die standerd die niet goed standert’, zei meester Korneel.
Ricardo keek verbaasd naar meester. Hij wist niet goed of het een geintje was of dat meester serieus was. Serieus dus.
’Ik wil wel graag eens die fiets met dat standerdprobleem zien’, zei meester.
Ricardo haalde zijn schouders op en liep het lokaal uit. Niet veel later kwam hij terug, met zijn fiets.
’Mooi modelletje, Ricardo. Gaaf karretje. Jammer alleen van die standerd die niet uitgeklapt kan worden. Ik ben wel eens uitgeklapt maar dat is wanneer ik niet meer verder wil klappen omdat een optreden al lang is afgelopen.’
Ricardo keek meester vreemd aan.
’Kun je de standerd weer uit klappen, meester?’, vroeg Ricardo.
’Tuurlijk, laat eens zien. Deze stang dus.’
Meester wrikte en wrukte, hij trok en trok en wurmde en duwde en opeens klonk er een ‘klonk’. Een heldere duidelijke zangerige ‘klonk’.
’Kijk aan. Ongeloveloos. het is me gelukt om je standerd uit te klappen Ricardo.’
’Mooi meester, dank je wel. Zal ik hem nu weer buiten neerzetten dan?’, vroeg Ricardo opgelucht.
’Ja, lijkt me goed. Maar wacht even. Ik zal de standerd weer even inklappen want met een uitgeklapte standerd is het lastig fietsen.’
Meester probeerde de standerd in te klappen maar het lukte niet.
‘Och, heb ik weer. Lukt me een keer wat technisch voor elkaar te krijgen maar dan kan ik het niet ongedaan maken. Oepf zeg… nou ja zeg… niet leuk zeg… balen zeg…’
Toen deed meester iets wat hij niet had moeten doen. Maar ja, dat weet je vaak pas achteraf.
’Kun je ‘sur place’ staan, Ricardo?’
’Zuur plas meester. Wat is dat?”, vroeg Ricardo.
’Nou gewoon. Sur place is Frans. Het betekent zoiets als eh… op de plaats. Kijk, zo!’
Meester stapte op de fiets van Ricardo.
’Kijk, met sur place doe je je voeten op de trappers maar je komt niet van je plek.’
Meester deed zijn handen aan het stuur, zijn voeten van de vloer op de trappers en probeerde zijn evenwicht te bewaren. Hij draaide een beetje wiebelig aan het stuur en bewoog een beetje van links naar rechts en van rechts naar links. Het lukte wonderbaarlijk. Meester Korneel zat op de fiets van Ricardo. Hij kwam niet vooruit en toch viel hij niet om.
’Dit is nou sur place’, zei meester glimlachend.
Na een seconde of vierentwintig lukte het meester niet meer om zijn evenwicht goed te bewaren en zette hij zijn voeten weer aan de grond. We klapten in onze handen. Meester keek dapper om zich heen tot wij waren uitgeklapt.
´Sur place dus. Zoals jullie niet weten ben ik vroeger surplacer geweest.´
´Surplacer, meester? Wat is dat dan?’, vroeg Ricardo.
’Nou eh… we deden met de jongens uit de buurt wedstrijdjes sur place. We deden wie het langste in de sur place kon blijven staan en ik… ach, ik ben wel eens winnaar geweest dus…’
Meester ging nog een keer in de sur place staan. Voeten van de vloer, evenwicht bewaren. Alleen duurde het dit keer niet zo lang en ging het helemaal niet goed. Meester wiebelde en zwenkte. Hij wrikte en werkte maar hij hield het niet. Hij had zijn voeten aan de grond moeten zetten maar er gebeurde iets anders. Meester was vergeten dat de standerd niet zo goed standerde. De standerd stond nog uit, aan de linkerkant en meester wilde zijn voet op de vloer zetten toen, eerder dan zijn voet, de standerd de grond raakte. Daardoor werd de fiets en dus meester nog meer uit zijn evenwicht gebracht.
´Ho… hé hé… ho. Wacht eens even… ieks.´
Er klonk een ´klonk´ maar een hele andere ´klonk´ dan eerder. Het was een ´krakklonk´ een krakende brekende krakklonk. De standerd brak los van het frame van de fiets en stuiterde weg. Meester viel met fiets en al ondersteboven en bleef verdwaasd liggen.
´Ach, nee toch… heb ik weer. Ik, de onverschrokken meester Korneel, de dappere surplacer van toen is nu onderuit gegaan door een standerd die niet goed standert.´
Meester Korneel kwam weer helemaal overeind staan. Hij wiebelde en waggelde een beetje en zette de fiets van Ricardo tegen een tafel.
´Dus… je standerd standerde niet zo goed. Dat heb ik toch maar mooi verholpen, Ricardo. Ik heb hem even voor je los gemaakt´, zei meester Korneel met een verfrommeld gezicht.
´Ik denk dat ik zeker weet dat ik deze fiets even naar de fietsenmaker moet gaan brengen.´
`Lijkt mij ook, meester, lijkt mij ook´, zei Ricardo.
Na de sur place die eindige met een val over de uitgeklapte standerd hadden we een rustige middag. Meester ook, die bewoog niet al te veel meer. Hij stond de rest van de middag behoorlijk sur place.


Krimptrui

Meester Korneel beleeft veel en veel te veel.
Vanmorgen keken we allemaal wat vreemd naar meester Korneel. Het leek net of zijn armen langer waren geworden. Het was net of de toppen van zijn vingers verder van zijn schouders afzaten. Het was net of zijn vingers slanker waren en zijn polsen dunner. Veel tijd om er bij stil te staan was er niet. Het was zo’n morgen met veel moeilijke sommen en wat lastige taaloefeningen. We hadden dus niet echt veel tijd om op meesters lange armen te letten We moesten onze aandacht bij het werk houden. Pas na de pauze viel het me weer op.

’Meester?’, vroeg ik toen we allemaal weer op onze plek zaten. Meester zat voor in de klas op een kruk. Hij had een dampende mok hete koffie op mijn tafel gezet. Zo nu en dan nam hij daar kleine slokken koffie uit.
’Meester, wat is er toch met je armen aan de hand?’, vroeg ik.
Meester keek me verwilderd aan.
’Met mijn armen aan de hand? Mijn armen zitten helemaal niet aan de hand. Het is net andersom natuurlijk, Steen. Mijn handen zitten aan mijn armen’, zei meester en nam weer een slokje koffie.
’Nee… ja… hmmpf’, zuchtte ik. ‘Ik bedoel wat anders. Ik bedoel eigenlijk eh… er is iets mis met je armen. Het lijkt of ze langer zijn geworden’, zei ik.

’Nee toch, Steen. Het zal toch niet waar zijn’, riep meester en nam weer een slok.
’Nee, dat zal wel niet, meester, maar het lijkt wel zo.’
Meer kinderen gingen zich er mee bemoeien.
’Mij viel het ook al op, meester’, zei Humphrey.
’Mij ook, meester. Het lijkt wel of je polsen dunner zijn en je vingers slanker’, zei Janke.

’Het lijkt wel of je benen ook langer zijn geworden meester’, zei Jorien.
’Je bent toch niet gegroeid of zo, vannacht?’, vroeg Elle Mieke.
’Meester zette zijn koffiemok neer en ging staan. Hij keek langs zijn lichaam naar beneden en schudde zijn hoofd. Hij spreidde zijn armen en keek naar zijn vingertoppen. Weer schudde hij zijn hoofd.
’Een raadsel dussss, een heel echt raadselachtig raadsel. Het lijkt er inderdaad op dat ik gegroeid ben. Gek zeg. Vreemd ook. Bizar ook en mysterieus. Ik ben gegroeid maar ik weet er niets van. Wat is er met me gebeurd?’

Het leek of meester echt niet wist wat er aan de hand was.
’Wacht eens. Ik had vanmorgen ook al zo’n probleem om mijn trui aan te trekken. Ik denk dat mijn hoofd ook is gegroeid vannacht. Ik kreeg mijn hoofd bijna niet door de hals van de trui.’

We keken allemaal naar meester.
’Ik neem even een slok koffie, tegen de schrik. Tsjonge jonge jonge en hele oude kaas nog eens aan toe zeg, heb ik weer!’
‘Ik weet het!’, schreeuwde Gjalt keihard door de klas. Hij sprong van zijn stoel en liep naar meester Korneel toe.
’Meester, heb je gisteren je trui soms gewassen?’
’Eh ja… volgens mij wel. Dinsdag is mijn wasdag. Ja dus.’
’Op welke temperatuur heb je je trui gewassen dan?’, vroeg Gjalt.
’Geen idee. Ik doe maar wat’, zei meester Korneel.

‘Ja, dat dacht ik al. Je hebt je trui te warm gewassen, meester. Je armen en je benen zijn niet langer geworden. Nee-eeeh, je trui is gewoon gekrompen. Daardoor kon je ook je hoofd niet door de hals van je trui krijgen’, zei Gjalt triomfantelijk.
’Asjemenou… tsjonge jonge jonge en hele oude kaas nog eens aan toe zeg, heb ik weer’, zei meester Korneel.
’Je hebt gelijk Gjalt. Je hebt het raadselachtige vreemde rare bizarre mysterie opgelost. Je hebt gelijk zoals je nog nooit gelijk hebt gehad. Vanavond was ik mijn trui weer. Nu natuurlijk wel even kouder, dan wordt de trui vast weer wat groter.’
’Ik denk dat ik zeker weet dat het niet zo werkt, meester’, zei Gjalt. ‘Deze trui is rijp voor de kledingcontainer, of voor een veel kleiner persoon.’

’Hmmm, pffff, tja…. dus…. maar goed dat ik zeven van deze truien heb’, zuchtte meester Korneel.
’Heb je die allemaal gisteren gewassen, meester?’, vroeg Henke.
’Meester keek naar Henke en dacht na.
’Nee, gelukkig niet’, zei meester terwijl hij een zucht liet ontsnappen.
Gjalt ging zitten en meester pakte zijn mok koffie. Hij deed toen iets wat hij niet had moeten doen. Hij wilde twee dingen tegelijk doen en dat is iets wat meesters eigenlijk niet moeten doen. Meester zuchtte eens diep maar dronk tegelijkertijd een slok koffie. Meester verslikte zich verschrikkelijk. Koffie sputterde uit zijn mond en van schrik gooide hij zijn arm omhoog. De arm met de koffiemok. Een sierlijke boog koffie verliet zijn mok en kwam op zijn te warm gewassen trui terecht.

Moedeloos keek meester Korneel naar zijn koffietrui. Langzaam zette hij zijn mok op mijn tafel en keek de klas in.
’Ik heb net besloten dat ik nu onmiddellijk afscheid neem van mijn niet meer zo lekker zittende trui die ook nog eens onder de lauwe koffie zit.’
Meester wurmde zijn armen uit de mouwen van de trui. Daarna begon hij de trui over zijn hoofd te trekken. Dat lukte niet echt. De hals van de trui was krap, te krap, veel te krap, veel en veel te krap. Meesters hele hoofd zat vast in de te krappe knellende hals van zijn krappe trui.

Meester liet zijn armen slap langs zijn lichaam glijden.
’Nee hè, heb ik weer!’, hoorden we hem met een gesmoorde stem zeggen.
Daar stond hij, onze meester Korneel. Gevangen in zijn eigen, te warm gewassen trui.
We hoorden hem zuchten. En nog een keer. En nog een keer.
’Schaar!’, zei hij.

Ik pakte een schaar uit mijn la, liep naar meesters uitgestrekte hand en legde de schaar er in.
’Dank je wel’, zei hij.
Weer een zucht en toen het geluid van de schaar die langzaam maar zeker door de trui knipte.
Meester deed het heel voorzichtig, vooral toen hij in de buurt van zijn hoofd kwam. Tergend langzaam knipte de schaar knarsend en knersend de trui dwars door midden. We zagen een rood verfrommeld hoofd.
’Hè hè, vrij… eindelijk vrij’, zuchtte meester.

Daar stond hij in een vaal grauw t-shirt met de trui in zijn ene en de schaar in zijn andere hand. Gjalt klapte in zijn handen. Dat was het teken voor de rest van de klas om ook te gaan klappen. Een mooi applaus zwierf door ons lokaal.
’Dank jullie. Ik ben dus vannacht gelukkig niet gegroeid. Wel heb ik net afscheid genomen van deze lekkere slobberige slobbertrui. Maar ja, je kunt niet alles hebben.’

Meester zette ons aan het werk en ging het lokaal uit. Even later kwam hij de klas weer binnen. Hij had zijn spijkerjas aangetrokken.
’Niet zo warm’, zei hij, ’maar ja, zoals ik al eerder zei, je kunt niet alles hebben.’


Geen opmerkingen:

Een reactie posten